Domheid is het onuitputtelijk vermogen van mensen om zichzelf dwars te zitten. De Franse filosoof Gaston Bachelard sprak van “epistemologische obstakels”. De verblinding door de eerste indruk, systeemdwang, de neiging de hele wereld te zien in het licht van een pakkende metafoor, holisme, animisme, routine vormen obstakels die de wetenschappelijke ontwikkeling vertragen of tegengaan. Maar tegelijk is domheid functioneel noodzakelijk, omdat kennis het product is van de reeks min of meer mislukte pogingen de obstakels te overwinnen die het denken eigen zijn. De epistemologische obstakels dwingen ons boven onszelf uit te stijgen. Bachelard zegt: “Dwaling, je bent geen kwaad”. Let wel: de dwaling is het product van intellectuele arbeid, niet van luiheid. Het gaat ook niet om het wagen van een gokje. Je moet werken voor je dwalingen. Je moet falen om de kennis te vergaren waarmee je je falen kunt herkennen. Kennis draait kortom om herziening, vertraging, tegen jezelf indenken. Kennis verkeert in een permanente crisis. “De geest vormt zich in de hervorming”, luidt het theorema van Bachelard. Centraal staat veranderlijkheid, niet zekerheid. Mijn stelling luidt: geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen. En omgekeerd: intelligentie is het product van de vergeefse pogingen greep te krijgen op de domheid.’