De Weimarrepubliek kende in de vroege jaren '20 hyperinflatie, terwijl de beurscrash van 1929 leidde tot economische depressie, zeker.
Beide economische crises ondermijnden het vertrouwen in de democratische orde.
Terwijl de hyperinflatie vooral een intern Duits probleem was, werd de economische crisis in Duitsland na 1929 grotendeels beïnvloed door externe factoren, zoals de afhankelijkheid van Amerikaanse kredieten.
De beurscrash van 1929 werd veroorzaakt door een combinatie van speculatie, economische onevenwichtigheden en structurele zwaktes in de economie van de Verenigde Staten. Enkele belangrijke oorzaken waren:
1. Speculatie en overgewaardeerde aandelen
In de jaren '20 was er een sterke economische groei in de VS, wat leidde tot een golf van speculatie op de aandelenmarkt.
Veel beleggers kochten aandelen op krediet (met geleend geld), een praktijk die bekend stond als "buying on margin." Dit betekende dat beleggers slechts een klein percentage van de werkelijke waarde betaalden, terwijl de rest werd gefinancierd door leningen.
Dit dreef de aandelenkoersen op tot kunstmatig hoge niveaus, losgekoppeld van de werkelijke economische prestaties van bedrijven.
2. Overproductie en afnemende vraag
De industriële productie en landbouwproductie groeiden sneller dan de vraag. Dit leidde tot overproductie en dalende prijzen, wat winstgevendheid onder druk zette.
Consumenten konden de geproduceerde goederen niet langer op grote schaal kopen, mede door een groeiende inkomensongelijkheid.
3. Lage lonen en schuldenlast
Hoewel de economie groeide, bleven lonen relatief laag, waardoor veel Amerikanen afhankelijk waren van krediet om consumptiegoederen te kopen.
Toen kredietlimieten werden bereikt en economische groei begon af te nemen, kon de vraag naar goederen en diensten niet langer worden ondersteund.
4. Banken en kredietexpansie
Banken verstrekte risicovolle leningen aan beleggers en bedrijven, vaak zonder voldoende onderpand.
Toen de beurs crashte, konden veel leners hun schulden niet terugbetalen, wat leidde tot faillissementen en een ineenstorting van het bankwezen.
5. Monetaire beleid en gebrek aan regulering
De Federal Reserve voerde een laks beleid ten aanzien van de geldhoeveelheid en hield de rente relatief laag, wat de speculatie aanwakkerde.
Er was weinig overheidsregulering van de aandelenmarkt, waardoor misbruik en fraude wijdverbreid waren.
6. Psychologie van de markt (paniek en massale verkopen)
Toen in oktober 1929 enkele grote beleggers aandelen begonnen te verkopen, raakte het vertrouwen in de markt snel verloren.
Dit leidde tot paniekverkopen, vooral op "Zwarte Donderdag" (24 oktober 1929) en "Zwarte Dinsdag" (29 oktober 1929), toen miljoenen aandelen werden gedumpt tegen sterk dalende prijzen.
Gevolgen van de crash:
De beurscrash betekende het begin van de Grote Depressie, een wereldwijde economische crisis in de jaren '30.
Werkloosheid steeg enorm, bedrijven gingen failliet, en internationale handel stortte in.
De crisis leidde tot een herziening van het financiële systeem, met nieuwe reguleringen zoals de Glass-Steagall Act in 1933.
Kortom, de beurscrash van 1929 was het resultaat van een speculatieve zeepbel die barstte, versterkt door structurele economische zwaktes en een gebrek aan overheidsingrijpen.