Welvaartsvast pensioen?
Als we het over pensioen hebben komt het percentage van 70% nog vaak aan de orde. Toen onze samenleving veel welvarender werd, nam zowel de gemiddelde levensduur toe als de kwaliteit van leven op hogere leeftijd. Nadat de loopbaan was beëindigd volgde nog een aantal ‘gouden jaren’, waarin zonder de druk van een carrière er voldoende vrije tijd beschikbaar zou komen om aandacht te besteden aan zaken die vroeger niet mogelijk leken, denk aan hobby’s en reizen etc. Het was immers niet meer zo dat als iemand überhaupt de pensioenleeftijd haalde, er dan gemiddeld een korte toekomst wachtte van achter de geraniums zitten in een kleine huurwoning dan wel op een klein kamertje in een verzorgingstehuis. Voor een actief leven is ook een inkomen nodig, dus derhalve kwam er aandacht voor het aanvullend pensioen, vaak verplicht via een collectieve regeling. Omdat er een bepaald ijkpunt moest komen, werd toen verondersteld dat met 70% van het laatstverdiende salaris het mogelijk moest zijn om na de pensioenleeftijd ook in staat te zijn die gouden jaren te bekostigen. Daarbij werd in acht genomen dat door een lagere belastingafdracht ( geen premieheffing meer) van die bruto 70%, netto meer zou overblijven. Tevens werd aangenomen dat er minder vaste uitgaven zouden zijn op die leeftijd. Immers vaak is de hypotheek dan al geheel of gedeeltelijk afgelost dan wel is er is een huursituatie minder behoefte aan ruimte dan in de actieve periode met eventueel kinderen.
Al gauw bleek dat een eindloonregeling onbetaalbaar was, door onder meer inflatie en een toename van salaris gedurende de loopbaan. Door deze toename moest immers vrijwel ieder jaar de pensioenaanspraak worden verhoogd en hoe hoger de leeftijd, hoe groter het deel dat door aanvullende premie moest worden ‘afgedekt’. Om dat probleem te vermijden ontstond al gauw het middelloon pensioen. Nog steeds gebaseerd op de 70% maar dan als uitgangspunt dat ieder jaar een pensionaanspraak zou worden opgebouwd op basis van het dan geldende salaris. Het pensioen werd dan uiteindelijk theoretisch 70% van het gemiddeld verdiende salaris gedurende de loopbaan. Logisch gevolg is dat dit vrijwel altijd minder is dan 70% van het laatstverdiende loon, bij een normale loopbaan. Ook een dergelijke vaste pensioentoezegging houdt nog risico’s in, als het pensioenfonds op enig moment niet in staat is om het theoretisch benodigde resultaat op de ingelegde premie te behalen, dan wel als de gemiddelde levensduur snel gaat en blijft toenemen. In enkele collectieve pensioenregelingen is de middelloon gedachte al vervangen door het beschikbare premie model. Nog steeds wordt de premie berekend op de 70% middelloon gedachte, maar de aanspraak is niet meer vast gegarandeerd. Op het einde van de looptijd wordt gekeken hoeveel kapitaal is opgebouwd met de premie en op basis daarvan wordt de (vaste) pensioenaanspraak bepaald. Dat kan in principe meer zijn dan een middelloon pensioen maar ook (veel )minder. Voor de pensioenfondsen verschuift hierdoor een groot risico naar de pensioengerechtigde. Als tijdens de looptijd het niet mee zit met de opbouw van het kapitaal, wordt hierdoor de pensioenaanspraak lager. Tevens kan op pensioendatum worden gekeken wat de ontwikkeling van de gemiddelde levensduur is en de uitkering kan op basis daarvan worden bepaald. De pensioenfondsen streven naar een dergelijk systeem voor alle deelnemers, de deelnemers zijn al dan niet vertegenwoordigd door de bonden uiteraard veel minder enthousiast. De toekomst zal het duidelijk maken, maar het is beslist niet ondenkbaar dat de regeling min of meer uit nood geboren toch algemener zal worden toegepast.
Pensioentoezeggingen zijn nooit welvaartvast geweest, hoogstens vast ( met als risico ook nog kortingen in bijzondere situaties, zoals die nu bijvoorbeeld gelden.). In de tijd dat economisch de bomen in de hemel leken te groeien en pensioenfondsen forse extra resultaten schijnbaar moeiteloos leken te kunnen behalen, zijn ingegane pensioenen echter wel vaak verhoogd met de inflatie en zo welvaartvast gemaakt, het zelfde gold overigens voor de aanspraken van nog actieve deelnemers. Een recht is dit echter nooit geweest en dat zal het ook nooit worden omdat een dergelijk pensioen in principe onbetaalbaar zal zijn. Een deel van de huidige pensioengerechtigden die een korting moet ondergaan zal derhalve wellicht die vroegere inflatiecorrectie weer geheel of ten dele moeten inleveren. Anderen, zeker diegenen die slechts korte tijd geleden met pensioen zijn gegaan, leveren meer in of krijgen zelfs minder dan waarop ze nominaal dachten te kunnen rekenen. Niemand kan in de toekomst kijken, maar het lijkt niet logisch dat ingegane pensioenen op korte termijn weer zullen worden verhoogd met een inflatiecorrectie, al was het maar uit voorzichtigheid dan wel de verontwaardiging die daardoor zou worden opgeroepen bij actieve premiebetalers. Huidige pensioengerechtigden kunnen, naast andere onzekerheden, er momenteel vrijwel zeker van zijn dat hun koopkracht op basis van het aanvullend pensioen zal afnemen op basis van de inflatie. Het is de vraag in hoeverre dat ook gaat gelden voor jongere actieve werkenden, zij hebben in ieder geval nog de mogelijkheid om een hoger inkomen te realiseren door zich in te spannen om hoger op de carriereladder proberen terecht te komen.
Kortom, het is wel erg gemakkelijk om ouderen aan te vallen op hun ‘bevoorrechte’ positie en hen te verwijten op basis van onzekerheid te weinig afscheid te willen nemen van hun (eventueel) vermogen. Er zijn gewoon grote onzekerheden ook wat betreft hun inkomen als dat voornamelijk is gebaseerd op een aanvullend pensioen. Jongeren zijn nog in de gelegenheid om te ‘repareren’ als ze die zelfde onzekerheid voelen, ouderen niet meer. En wie van de hier aanwezige jongeren wil op het moment dat het zijn of haar beurt is, ook niet gewoon een aantal gouden jaren kunnen meemaken. Of is voor hen een rustig plaatsje achter de geraniums wel genoeg, wat momenteel helaas. ook al voor veel huidige gepensioneerden gewoon de enige optie is, op basis van het inkomen.