Een jaar recessie is te overleven, twee jaar ook, maar nu de eurozone al meer dan vijf jaar doormoddert lopen de maatschappelijke verliezen flink op. Deze week werd bekend dat het eurogebied als geheel zijn zesde achtereenvolgende kwartaal van krimp achter de rug heeft. De term Grote Recessie, al vroeg geopperd voor de huidige periode, lijkt goed gekozen. Een te lange periode van neergang is destructief. Bedrijven kunnen lang interen op hun reserves, maar het is een keer op en dan gaan ze alsnog kopje onder. Dat geldt zeker ook voor zelfstandigen. Werklozen raken uit het ritme en krijgen last van verouderde kennis als hun inactiviteit te lang duurt. Jongeren lopen de vormende periode van hun eerste baan mis en riskeren dat nieuwe banen straks toevallen aan de generatie vlak onder hen.
En dan is er de armoede. Dat is een relatief begrip, want het hangt sterk samen met het prijspeil en de hoogste van de welvaart per land. De gangbare definitie van armoede in de geïndustrialiseerde wereld is een inkomen van minder dan 50 procent van het mediane inkomen. Dat laatste is niet het gemiddelde inkomen, maar het middelpunt van de reeks van alle inkomens. Het ligt dus veelal wat lager dan het modale, gemiddelde inkomen. Voor Nederland is de mediaan een inkomen van 20.600 euro per jaar. De armoedegrens ligt dus op 10.300. Nationaal wordt, door het CBS, overigens een hogere grens gehanteerd: 60 procent van het mediane inkomen.
Deze week publiceerde de OESO een groot onderzoek naar armoede in industrielanden. Dat is een goudmijn, omdat er niet veel van dit soort vergelijkende studies zijn door instituten die als objectief te boek staan. Nadeel is dat de cijfers uit 2010 zijn, toen de crisis twee jaar oud was. Toch zijn de eerste tekenen van crisis er al in te herkennen: oplopende inkomensongelijkheid en stijgende armoede. Voor Nederland zijn de cijfers buitengewoon interessant, omdat ze het binnenlandse debat in een verrassend perspectief zetten.
Het meest opvallende is de verhouding tussen generaties. Uit de studie blijkt dat van alle OESO-landen Nederland het kleinste percentage armoede kent onder ouderen (IJsland lijkt lager, maar de gegevens zijn hier ambigu). Het percentage armen onder 65-75 jarigen, gedefinieerd als een inkomen na belastingen en toeslagen onder de 50 procent van het mediane inkomen, bedraagt hier 1,3. Dat is minder dan Luxemburg, minder dan Noorwegen en veel minder dan bijvoorbeeld Duitsland (8,5 procent). Het OESO-gemiddelde is 11,3 procent.
Onder 76+ bedraagt het Nederlandse percentage 1,6. Het OESO-gemiddelde is 14,8 procent. We hebben, zonder overdrijven, de minste arme ouderen ter wereld!
Even opmerkelijk is dat de armoede onder jongeren in Nederland juist hoog blijkt: 19,9 procent, tegen een OESO-gemiddelde van 13,6 procent. Daarmee staat ons land opeens op de vijfde plek. Nu zijn er wellicht veel studerende jongeren, en het pensioenstelsel werkt kennelijk uitstekend – en dat is alleen maar goed. Maar de generatiestrijd in Nederland gaat, in internationaal perspectief, kennelijk echt ergens over. Al zou de oprichting van een jongerenpartij, gezien de cijfers, oneindig veel logischer zijn dan het bestaan en floreren van 50Plus.
Maarten Schinkel