Deel 2:
"Ach, ik zie dat de goedkope verkocht zijn. Er is er nog één in mijn zak en dat is het duurste. Maar het is dan ook het mooiste van allemaal! Het kost een hele zilveren munt."
"Dat is toevallig," riep Dschinroku opgelucht, "van het geld dat mijn vader mij meegaf voor de reis is precies nog één zilveren munt over!" Maar toen aarzelde hij. "Als ik hem uitgeef, bezit ik helemaal niets meer! Wat denkt u, vadertje, zal dat verhaal mij geluk brengen?"
"Twijfel daar maar niet aan," verzekerde de man hem, "hoe zou een verhaal van een hele zilveren munt iemand kunnen teleurstellen?
En zo gaf Dschinroku zijn laatste zilveren munt aan de oude man en deze hief zijn zak heel hoog en kneep hem toen, vlak voor Dschinroku's oor, in elkaar. De jongen hoorde een licht geruis en het verhaal, dat op de bodem van de zak had gelegen, was in zijn oor verdwenen.
De oude nam zijn zak op en vroeg: "En, m'n jongen, is het verhaal naar je zin?"
Dschinroku schudde verbaasd zijn hoofd. "Het is een heel vreemde geschiedenis!" Hij boog diep voor de grijsaard en liep zo vlug mogelijk naar de stad waar de koning woonde.
Hij was zo verdiept in het verhaal, dat hij helemaal niet op de weg lette. Hij struikelde vaak en viel een flinke buil op zijn hoofd. Maar bereikte tenslotte toch het paleis van de koning.
"Wie is daar?" vroeg de wacht toen Dschinroku op de poortdeur klopte.
"Ik heet Dschinroku en ik ken het mooiste verhaal in heel Japan. Dat wil ik aan de koning vertellen!"
Hij werd dadelijk binnen gelaten en voor de koning geleid.
"Wel vreemdeling, men heeft mij verteld dat je een heel vreemd verhaal kent," zei de koning. "Begin maar dadelijk, zodat ik kan zien of je ons niet voor de gek houdt! Je weet welke beloning ik geef. Maar als het verhaal mij te lang duurt, laat ik je de kop afslaan!"
Dschinroku schrok zichtbaar, maar kon nu onmogelijk meer weglopen. Hij begon dus maar het verhaal uit de zak van de oude te vertellen:
"Heel lang geleden groeide ergens een eik. Het was een bijzonder grote boom, zoals ze nu niet meer bestaan. Zijn takken reikten van de provincie Etschigo tot aan het eiland Sado en de stam was zó dik, driehonderddrieëndertig vademen, drie voet en drie duim..."
De koning zei verwonderd: "Dat was inderdaad een bijzondere boom!"
Maar Dschinroku liet zich niet afleiden en vertelde verder: "En hij was niet alleen buitengewoon breed maar ook ontzettend hoog. Driehonderddrieëndertig vademen..."
Weer viel de vorst hem in de rede: "Hoe kun jij weten hoe hoog die boom was? Heb je hem soms gemeten?"
"Nee, zelf heb ik hem niet kunnen meten," zei de jongen, "maar zijn kroon groeide tot in de andere wereld en daar leefde eens een erg nieuwsgierige man. Deze liet de eik niet met rust en op een dag klom hij erin en daalde steeds lager. Het duurde jaren voordat hij de stam bereikte en het werd al herfst toen hij nog steeds van tak naar tak klom... Intussen viel de ene eikel na de andere op de aarde. Eén viel er op het dak van de Tempel Zenkoji, in de noordelijke provincie. Een andere in de krater van onze beroemde Berg Fuji, een derde in het Biwa Meer, in het zuiden."
"Ja, ja," onderbrak de koning hem ongeduldig," en wat gebeurde er toen?"
Dschinroku vervolgde: "Een andere eikel viel op het eiland Shikoku, bovenop de bel van een pelgrim, die van klooster naar klooster trok. Die bel begon te klingelen, tot grote schrik van de pelgrim! Een vijfde eikel..."
Weer onderbrak de vorst hem: "En hoeveel eikels vielen er in totaal?"
"O, onbeschrijfelijk veel," ging Dschinroku onverstoorbaar verder. "Het waren er precies drie miljoen driehonderddrieëndertigduizend-driehonderddrieëndertig. En iedere eikel van die drie miljoen driehonderddrieëndertigduizend-driehonderddrieëndertig heeft zijn eigen geschiedenis."
De vorst keek hem ongelovig aan. "Hoe heb jij die in 's hemelsnaam kunnen tellen?"
Dschinroku zweeg verbluft. Hij kende weliswaar van iedere eikel de geschiedenis, maar bij alle verhalen die uit de zak in zijn oor gestroomd waren, was er niet één over het tellen van de eikels. In zijn verbeelding zag hij hoe de beul zijn kop af zou slaan... en plotseling dacht hij aan de geschenken van de bedelaars.
"Ach heer, dat was heel eenvoudig," zei hij vlug. "Ik heb ze met mijn naald allemaal op een lange draad geregen en zo kon ik ze toch heel secuur tellen?"
Nu werd de koning werkelijk boos. Vertoornd riep hij uit: "Praat toch geen onzin! Zo'n lange draad bestaat in de hele wereld niet. Zelfs niet voor één miljoen eikels."
Rustig haalde Dschinroku zijn naald en draad te voorschijn en gaf ze aan de vorst.
"Alstublieft, edele heer, en als u mij nu nog niet gelooft, dan zal ik met plezier alle bloemen in uw tuin tellen!"
Toen wierp hij naald en draad midden in de bloeiende kroon van een kersenboom. Op hetzelfde ogenblik klonk vanuit de tuin een verschrikkelijk geschreeuw en direct daarna een slag, alsof er iets heel zwaars op de grond viel. Geschrokken liepen allen naar het venster om te zien wat er gebeurd was.
Onder de bloeiende kersenboom lag een rover met een pijnlijk vertrokken gezicht. De naald die Dschinroku uit het venster geworpen had, was rechtstreeks in zijn hart gedrongen en had hem uit zijn veilige schuilplaats naar beneden doen storten! Het was een onmenselijk wrede rover. Alle mensen, zelfs de koning, hadden een diepe angst voor hem. En juist deze dag had hij uitgezocht om het paleis binnen te dringen en de koning met al zijn familieleden en bedienden te doden! Maar de wondernaald van de bedelaar had deze verschrikkelijke daad voorkomen.
Dankbaar gaf de koning zijn dochter aan de jonge vreemdeling tot vrouw. En zo zien we dat de liefde voor spannende verhalen en een goed hart de jongste van de drie broers toch geluk heeft gebracht!