Bouw
Waarom buitenlandse bouwers meer winst maken
Nederlandse bouwbedrijven verdienen structureel minder dan hun buitenlandse sectorgenoten. Waar ligt dat toch aan? De enorm concurrerende Nederlandse inframarkt is een verklaring. Daarnaast beheerst de ene bouwer nu eenmaal beter de risico's dan de andere.
Nederlandse bouwers behalen een lagere marge dan hun buitenlandse concurrenten.Dit komt onder meer vanwege de grote concurrentie en de nadruk op de laagste prijs in de Nederlandse grond- weg- en waterbouw. Foto: Luchtfoto van de bouw van het nieuwe hoofdkantoor van het RIVM bij Utrecht, pal naast de A27 bij De Uithof.
Nederlandse bouwers behalen een lagere marge dan hun buitenlandse concurrenten.Dit komt onder meer vanwege de grote concurrentie en de nadruk op de laagste prijs in de Nederlandse grond- weg- en waterbouw. Foto: Luchtfoto van de bouw van het nieuwe hoofdkantoor van het RIVM bij Utrecht, pal naast de A27 bij De Uithof.Foto: HH / Robbert Frank Hagens Luchtfotografie
In het kort
Nederlandse bouwers behalen een lagere marge dan hun buitenlandse concurrenten.
Dit komt onder meer vanwege de grote concurrentie en de nadruk op de laagste prijs in de Nederlandse grond- weg- en waterbouw.
Daarnaast zijn grote Franse of Spaanse bouwers wezenlijk anders dan Nederlandse sectorgenoten.
Zo baten zij onder meer tolwegen uit, wat een stabiele inkomstenstroom oplevert.
Wat hebben buitenlandse bouwconcerns als Bouygues, Vinci, ACS, Peab of Strabag allemaal gemeen? Geen van deze bouwondernemingen uit Frankrijk, Spanje, Oostenrijk en Zweden halen een ebitda-marge lager dan 5,4%. Sommigen zitten zelfs dik boven de 10%. Wat stellen grote beursgenoteerde Nederlandse bouwers daar tegenover? BAM verwacht een marge van 1%, bij VolkerWessels ligt de prognose op iets meer dan de 4,2% van vorig jaar. Heijmans zit er tussenin.
Beleggers breken zich er al langer het hoofd over: waarom presteren Nederlandse bouwers slechter dan hun buitenlandse evenknieën? De reputatie van matig rendement bij Nederlandse bouwers is niet van de laatste twee jaar. Die bestaat al veel langer. Denk aan de bijna-ondergang van Ballast Nedam rond 2015, de reeks winstwaarschuwingen bij BAM, of aan Heijmans dat in zeven van de negen jaar tussen 2008 en 2017 verlies leed.
Maar waar in de crisisjaren de schuld nog aan de economie gegeven kon worden, gaat die vlieger nu niet meer op. De woningbouw draait als een tierelier, de utiliteitsbouw is het dal voorbij en er wordt gewerkt aan een reeks grote infrastructurele projecten. Er is dus werk genoeg.
Te concurrerend en te veel gericht op prijs
'De Nederlandse inframarkt is zó competitief dat bij aanbestedingen te laag wordt ingeschreven om de opdracht te winnen', aldus benoemt analist Christophe Beghin van zakenbank Van Lanschot Kempen het belangrijkste pijnpunt. 'Dat zet de algehele marges en prestaties onder druk. En de komst van buitenlandse partijen heeft de concurrentie op de inframarkt nog eens versterkt', zegt hij. Terwijl Nederland de deur wijd open heeft gezet voor buitenlandse bouwers, krijgen Nederlandse aannemers omgekeerd niet even eenvoudig toegang tot de Franse of Spaanse inframarkt.
De analist wijst op de rol van Rijkswaterstaat als grootste opdrachtgever in de sector. Uit een intern onderzoek dat dit agentschap dit jaar publiceerde, blijkt dat de meeste grote opdrachten worden gegund op prijs. Zaken als kwaliteit wegen uiteindelijk amper mee. Beghin: 'De goedkoopste gaat er vrijwel altijd met de winst vandoor. Dat moet Rijkswaterstaat zorgen baren.'
Dat de winnende bieding steeds tientallen procenten onder de vooraf berekende richtprijs uitkomt, voorspelt in de regel namelijk weinig goeds. Al te vaak bleek dat die laagste prijs alleen tot stand kon komen, omdat bewust of onbewust risico's over het hoofd werden gezien. Aannemers gingen vervolgens voor tientallen of honderden miljoenen het schip in.
Een zorgenkind, zo noemt Luuk van Beek, analist bij Bank Degroof Petercam, de Nederlandse inframarkt. 'BAM haalt met de infra-activiteiten in het Verenigd Koninkrijk hogere marges. De contracten in het VK worden op een andere en evenwichtiger manier ingestoken.' Beghin wijst op een andere Nederlandse paradox: 'Je ziet een lagere winstgevendheid bij bedrijven met blootstelling aan grote projecten. Hoe groter en risicovoller de projecten, des te lager wordt het rendement. Het zou andersom moeten zijn.'
Structurele verslechtering van de marges
De zware concurrentie heeft er mede toe bijgedragen dat de marges in de Nederlandse bouw structureel lager zijn dan aan het begin van deze eeuw, in de 'normale periode' tussen de bouwfraude en de kredietcrisis.
ING-analist Tijs Hollestelle verzamelde eind 2016 de ebit-marges (winst voor belasting en rente, afgezet ten opzichte van de bedrijfsopbrengsten) van de elf grootste bouwers in Nederland sinds 2000. Het leverde een ontluisterend beeld op. Voor 2009 schommelde de gemiddelde marge rond de 3%, ongeacht hoog- of laagconjunctuur. Daarna lag de marge enkele jaren op circa 1,5% om van 2012 tot en met 2015 alleen rond de nullijn of lager uit te komen. Inmiddels is er weer winst, maar de marges zijn nog lang niet terug op het niveau van begin deze eeuw. Een recentere grafiek over de nettowinstmarges uit een publicatie van Rijkswaterstaat bevestigt dat beeld.
Beursgang VolkerWessels
Daarom etaleren Nederlandse bouwbedrijven zich liefst als Europees, als het om rendementen gaat. Veelzeggend wat dat betreft was de insteek van VolkerWessels bij de beursgang in mei 2017. Tijdens de roadshow spiegelde het bedrijf zich aan Europese sectorgenoten als Peab en NCC. 'In die vergelijking doen we het goed, en we kunnen het nog wel wat beter doen', aldus bestuursvoorzitter Jan de Ruiter van VolkerWessels destijds tegen het FD. Met andere woorden: vergelijk ons niet met Nederlandse bouwers qua waardering. Kijk over de grens.