NIEUWS
Knarsetandend zien Europese bedrijven hoe Chinese concurrenten hen het brood uit de mond stoten
=================================================================================
Of het nu een snelweg is of een project in de haven van Hamburg: met de lede ogen zien Europese bedrijven aan hoe Chinese staatsbedrijven ze met bodemprijzen aftroeven. Baggeraar Van Oord wil dat politici de Europese markt beter beschermen.
Jonathan Witteman16 maart 2021, 22:08
De met belastinggeld betaalde Pelješacbrug in Kroatië wordt door een Chinees bedrijf gebouwd. Beeld Hollandse Hoogte / EPA
De met belastinggeld betaalde Pelješacbrug in Kroatië wordt door een Chinees bedrijf gebouwd.Beeld Hollandse Hoogte / EPA
Het begon met 49 kilometer snelweg tussen Warschau en Lodz. Daarna een 55 meter hoge Kroatische brug, drie Zweedse metrotunnels, honderd Roemeense trams, een spoorlijn tussen Boedapest en Belgrado, 259 elektrische bussen voor Overijssel en Gelderland, ga zo maar door.
De gemene deler? In alle gevallen sleepten Chinese staatsbedrijven lucratieve Europese infraprojecten in de wacht. Knarsetandend zien Europese bedrijven hoe Chinese concurrenten hen met bodemprijzen de loef afsteken, geholpen door schier onuitputtelijke subsidies en kredieten van de Chinese staat. Alleen al vorig jaar ging het om bijna 2 miljard euro aan Europese projecten, twee keer zoveel als in 2019. Dat terwijl Europese bedrijven andersom nauwelijks kans maken bij Chinese aanbestedingen.
‘Ik doe een beroep op Europese politici om niet naïef te zijn’, zei topman Pieter van Oord van het gelijknamige baggerbedrijf dinsdag tegen BNR Nieuwsradio. Van Oord voelt de bui al hangen nu de Chinese bouwgigant meestrijdt om een prestigieus project om de Elbe te verdiepen en verbreden, zodat nog grotere schepen de Hamburgse haven kunnen bereiken.
De Duitse opdracht lijkt een spekkie voor het bekkie van Vlaamse en Nederlandse baggeraars, grootmachten in de wereld van grijperkraanbaggerschepen en sleephopperzuigers, maar tegen Chinese prijsstunters zijn ze slecht opgewassen. Hoog tijd dat de Europese politiek de ogen opent voor de dumppraktijken en oneerlijke concurrentie van China, vindt Van Oord. Alleen als de Chinese markt opengaat voor Europese bedrijven, zouden Chinezen toegang moeten krijgen tot de Europese aanbestedingsmarkt voor goederen en diensten, geschat op een waarde van 2000 miljard euro.
Heeft Van Oord gelijk? Zijn kritiek is begrijpelijk, zegt Weinian Hu van het Centre for European Policy Studies (CEPS), een Brusselse denktank. ‘De Chinese markt is veel minder toegankelijk voor Europese bedrijven dan vice versa. Het is niet zo dat Europese bedrijven helemaal geen kans maken bij Chinese aanbestedingen. Zo mocht een Frans bedrijf een kernreactor bouwen in Guangdong en sleepte het Zweedse Ericsson belangrijke contracten in de wacht voor de aanleg van China’s 5G-netwerk. Maar het is allemaal veel minder transparant dan in Europa.’
Extra wrang voor Europese bedrijven is dat de Chinese concurrentie vaak aan de haal gaat met grotendeels door Europees belastinggeld bekostigde projecten. De bouwkosten van de 55 meter hoge, 2,4 kilometer lange Pelješac-brug in Kroatië bijvoorbeeld komt voor 85 procent voor rekening van Europese belastingbetalers. Idealiter zou dat geld via Europese bouwbedrijven en hun salarissen en winstbelastingen weer in Europese schatkisten vloeien, nu verdwijnt het naar China.
EU-lidstaten staan voor een dilemma, constateert Frans-Paul van der Putten, China-connaisseur bij Clingendael: ze hebben de plicht om hun bedrijfsleven te beschermen tegen oneerlijke concurrentie, maar ook om projecten zo goedkoop mogelijk te houden. Chinese bedrijven gaan gerust 20 of 30 procent onder de prijs van Europese concurrenten zitten, en beloven ook nog eens sneller klaar te zijn.
‘In de Chinese thuismarkt is afgelopen decennia zoveel geïnvesteerd in infrastructuur dat Chinese bedrijven een enorme schaalgrootte hebben bereikt, mede dankzij het gebrek aan buitenlandse concurrentie in eigen land.’ Van Oord-plaaggeest tekende bijvoorbeeld al voor de langste brug ter wereld (de 165 kilometer lange Danyang-Kunshanbrug), de hoogste brug (de 565 meter hoge Beipanjiangbrug) en vele andere monsterklussen.
Tegelijkertijd groeit het besef bij Europese beleidsmakers dat ‘als je steeds voor de goedkoopste deal gaat, over tien jaar het Europese bedrijfsleven is weggeconcurreerd en je bent overgeleverd aan Chinese partijen’, merkt Van der Putten op. ‘Er is lang gedacht in Europa dat we naar een wereld toegingen waarin andere landen net zulke open markten zouden hebben als de onze. In werkelijkheid komen Europese bedrijven in landen als China nauwelijks aan de bak. In die context kun je als Europa bijna niet anders dan je defensiever opstellen.’