Een situatie waarin het inflatiecijfer zeer hoog is en/of constant stijgt en uiteindelijk onbeheersbaar wordt, wordt “hyperinflatie” genoemd. Vanuit sociaal oogpunt is hyperinflatie een zeer destructief verschijnsel, dat ingrijpende gevolgen heeft voor individuen en voor de maatschappij als geheel. Hoewel er geen algemeen geaccepteerde definitie van hyperinflatie is, kunnen de meeste economen het er wel over eens zijn dat een situatie waarin het maandelijkse inflatiecijfer meer dan
50% bedraagt kan worden beschouwd als hyperinflatie. Hyperinflatie en perioden van zeer hoge inflatie zijn in de twintigste eeuw
verschillende keren voorgekomen. Hieronder staan een paar voorbeelden van
landen die te maken hebben gehad met zulke hoge inflatiecijfers, samen met de desbetreffende cijfers voor de aangegeven jaren:
1922 Duitsland 5.000 %
1985 Bolivia meer dan 10.000 %
1989 Argentinië 3.100 %
1990 Peru 7.500 %
1993 Brazilië 2.100 %
1993 Oekraïne 5.000 %
We zullen hier de gevolgen van een dergelijk verschijnsel in het kort illustreren. Een inflatiecijfer van 50% per maand betekent een meer dan 100-voudige stijging van het prijspeil over een jaar en een stijging van meer dan twee miljoen keer over een periode van drie jaar. Het lijdt natuurlijk geen twijfel dat dergelijke inflatiecijfers
een zware last leggen op de maatschappij. In Duitsland had de hyperinflatie die volgde op de Eerste Wereldoorlog, en die zijn
hoogste punt bereikte in 1923, vernietigende economische, sociale en – daar is men het over het algemeen wel over eens – politieke gevolgen.
Aangezien veel mensen hun spaargeld kwijtraakten, leidde dit tot een aanzienlijk verlies in vermogen voor grote groepen van de bevolking. Het besef dat het prijspeil constant bleef stijgen leidde tot een vicieuze cirkel. Mensen eisten uiteraard hogere lonen, omdat zij in de toekomst hogere prijzen verwachtten. Deze verwachtingen werden werkelijkheid, aangezien de hogere lonen zich vertaalden in hogere
productiekosten, die op hun beurt weer hogere prijzen veroorzaakten. Op dezelfde wijze begonnen de mensen hun geld – dat zijn waarde verloor – door te geven door het sneller en sneller uit te geven.
De regering reageerde op de daling in de waarde van het geld door steeds
meer nullen aan het papiergeld toe te voegen, maar in de loop der tijd werd het onmogelijk gelijke tred te houden met het exploderende prijspeil. Uiteindelijk waren
deze hyperinflatiekosten niet meer te dragen. In de loop der tijd raakte het geld volledig zijn rol van waardeopslag, rekeneenheid en ruilmiddel kwijt. Ruilhandel werd steeds normaler en onofficiële vormen van geld, zoals sigaretten, die niet hun waarde ten gevolge van de inflatie verloren, begonnen het officiële papiergeld te vervangen.
Kijk bij ons kwam de klap later :)