Uit FD 1/5/23;
Toekomst tijdelijke vermogenstaks onzeker
Laurens Berentsen
Staatssecretaris Marnix van Rij (fiscaliteit, CDA) past de tijdelijke vermogenstaks aan die de fiscus vanaf dit jaar oplegt, tot en met in ieder geval 2026. Maar zijn 'verfijningen' nemen de onzekerheid over de juridische houdbaarheid van de overbruggingsregeling niet weg.
In het kort
De Hoge Raad stelde in 2021 dat er sinds 2017 op onwettige wijze belasting is geheven.
De hersteloperatie voor bezwaarmakers leidt volgens rechters opnieuw tot te hoge aanslagen.
De systematiek van het herstel zit ook in de tijdelijke vermogenstaks die dit jaar is ingevoerd.
De Hoge Raad maakte op 24 december 2021 een eind aan de vermogensrendementsheffing in box 3 zoals de fiscus die sinds 2017 oplegde. De hoogste belastingrechter verlaagde in cassatie de bestreden aanslagen. De Raad ging daarbij uit van werkelijk behaalde in plaats van veronderstelde rendementen en droeg andere rechters op dit voortaan ook te doen in zaken tegen de heffing.
Van Rij is vorig jaar met stoom en kokend water een hersteloperatie gestart voor de periode 2017-2022. Met ingang van dit jaar heeft hij een tijdelijke vermogenstaks geïntroduceerd, in afwachting van een definitieve belasting op basis van de werkelijke inkomsten uit sparen en beleggen. Zo'n heffing komt er op zijn vroegst in 2027.
Grote vervolgvraag
Op dit moment is de grote vervolgvraag of het haastwerk van de staatssecretaris juridisch houdbaar is. Zo lang de Hoge Raad die vraag niet heeft beantwoord, wacht de Belastingdienst met de behandeling van bezwaren van belastingplichtigen die effecten en vastgoed in box 3 hebben zitten en ontevreden zijn over de uitkomsten van de hersteloperatie. Ook legt de dienst deze beleggers even geen nieuwe aanslagen op voor de rendementsheffing.
De pauze is een reactie op de uitspraken die rechters sinds het zogeheten Kerstarrest hebben gedaan. Hierin wordt de ijver die de staatssecretaris aan de dag heeft gelegd, niet echt beloond. Rechtbanken en gerechtshoven houden in beroepszaken van vóór december 2021 rekening met het kerstarrest. Ze beoordelen of de Belastingdienst belastingplichtigen die daarvoor in aanmerking komen, voldoende compenseert voor te veel betaalde belasting vanaf 2017. In veel gevallen legt de dienst volgens de rechters opnieuw een te hoge aanslag op.
Forfaitaire spaarvariant
Dat vond bijvoorbeeld het gerechtshof 's-Hertogenbosch in een uitspraak van 2 november. In deze zaak stelde de Belastingdienst het belastbare inkomen voor 2017 uit sparen en beleggen vast op €47.811. Het grootste deel van dit inkomen was afkomstig uit beleggingen. De dienst wees een bezwaar tegen de aanslag af en ook bij de rechtbank viste de belastingplichtige achter het net.
Het hof in Den Bosch betrok echter het Kerstarrest in zijn beoordeling. Volgens de voor de hersteloperatie gebruikte formule, de zogeheten forfaitaire spaarvariant, zou het belastbare inkomen uit vermogen in 2017 uitkomen op €50.696. Hoger dus dan in de oorspronkelijke aanslag. Het hof meende echter dat het rechtsherstel nauwer moet aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement van de belastingbetaler die ooit een letselschadevergoeding had gekregen. De opbrengst uit zijn vermogen bedroeg €36.000 in 2017. Daarover waren belastingplichtige en fiscus het eens. Het hof verminderde de aanslag dienovereenkomstig. De staatssecretaris is tegen de uitspraak in cassatie gegaan bij de Hoge Raad.
Verschillende interpretatie
De beschaafde botsing tussen rechtbanken en gerechtshoven enerzijds en de staatssecretaris anderzijds wordt veroorzaakt door een verschillende interpretatie van het Kerstarrest. Van Rij en zijn ambtenaren gaan ervan uit dat de Hoge Raad in de bres is gesprongen voor spaarders, die door de lage rente jarenlang hebben moeten bloeden in box 3. De forfaitaire spaarvariant, die gebruikt is voor het herstel maar ook terugkeert in de overgangsheffing, ontziet spaarders. Voor aandelen, vastgoed en andere beleggingen gaat de spaarvariant onverkort uit van een fictief rendement op basis van een langjarig voortschrijdend gemiddelde (zie kader).
Rechters hebben daar geen boodschap aan. Zij sluiten in hun uitspraken zo nauw mogelijk aan bij de werkelijke opbrengsten in het betreffende belastingjaar, ongeacht of die afkomstig zijn van banktegoeden of beleggingen. Dat past bij de lezing van het Kerstarrest die stelt dat de uitspraak van de Hoge Raad in voorkomende gevallen ook soelaas biedt voor beleggers die veelvuldig in de verkeerde aandelen zitten of anderszins hun geld verliezen.
Onderhoudspotten
De aanpassingen die Van Rij vorige week heeft geschetst voor de tijdelijke heffing, lossen het interpretatieverschil niet op. De belangrijkste verfijning waarvoor een concreet voorstel in de maak is, is dat geld van huiseigenaren in onderhoudskassen van verenigingen van eigenaren voortaan wordt belast als banktegoed in plaats van belegging. Dit scheelt belasting met de huidige lage rente. Van beroepsprocedures over de onderhoudskassen is de bewindsman echter nog niet verlost. De wijziging geldt namelijk niet voor de hersteloperatie, terwijl het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden al heeft geoordeeld dat ook daarvoor het geld in onderhoudspotten gelijk gesteld moeten worden aan banktegoeden.
In de categorie overige bezittingen suggereert de CDA-bewindsman een opsplitsing van effecten en vastgoed. Maar voor beide vermogenssoorten handhaaft hij het veronderstelde langjarige rendement als grondslag van de belasting.
Onfortuinlijke beleggers
De hoogste belastingrechter is aan zet om te beoordelen of dit binnen het Kerstarrest past. Van Rij vertrouwt erop dat zijn forfaitaire spaarvariant overeind blijft. Oud-lid van de Hoge Raad Bernard Bavinck daarentegen verwacht dat die geen stand houdt, schrijft hij in de jongste editie van het Weekblad Fiscaal Recht. Bavinck vreest voor een onuitvoerbare hersteloperatie. Om dat te voorkomen roept hij de politiek op om met een redelijke compensatie voor onfortuinlijke beleggers te komen en de rechterlijke macht om bij de te nemen beslissing rekening te houden met de uitvoerbaarheid van de hersteloperatie.
Willie Wortel-formule voor berekening fictief rendement stuit op kritiek
‘Een Willie Wortel-formule’, zo typeerde staatssecretaris Marnix van Rij (fiscaliteit, CDA) de manier waarop de Belastingdienst het forfaitair rendement op aandelen, vastgoed en andere beleggingen vaststelt voor de heffing in box 3 van de inkomstenbelasting. Op die berekeningswijze is kritiek. Zo gaat de fiscus uit van het nominale rendement, waarbij de inflatie en de kosten die beleggers maken om hun rendement te behalen dus buiten beschouwing blijven. Volgens de Hoge Raad is dat echter de juiste toepassing van de vermogensrendementsheffing zoals die in 2001 is ingevoerd.
De Belastingdienst gebruikt langjarige gemiddelden om het fictieve rendement op andere bezittingen dan banktegoeden in box 3 te berekenen. Dat garandeert redelijk stabiele belastinginkomsten, die rond de €4 mrd per jaar liggen. Belastingbetalers op hun beurt, blijven gevrijwaard van plotselinge uitschieters of jaren met negatieve rendementen die niet verdisconteerd worden; de ICT-systemen van de fiscus kunnen namelijk geen verliesverrekening aan.
Critici stellen echter dat de Willie Wortel-formule van Van Rij tot te hoge veronderstelde opbrengsten leidt. Een eenvoudig cijfervoorbeeld illustreert dat. Als de beurs in het ene jaar 20% daalt en het volgende jaar 30% stijgt komt de gemiddelde winst volgens de formule uit op 5% per jaar. Maar een belegger die begint met €100 en het eerste jaar €20 verliest (20%) om het jaar daarna 30% winst te pakken, eindigt op €104. Dat is een rendement van 2% per jaar.